'Deze ochtend vroeg is hij vertrokken', zegt Knorpot tegen Boerken,'met de handen in de zakken in de regen, de kop diep in de kas, huilend en jankend als een geslagen hond. En moet ge nu zien.'
Ze staan in het witte kot tussen de emmers witte verf en de borstels en ze kijken naar de muren waarop de Droeve Dichter zijn woorden en zinnen voor het Stille Meisje had geschreven, hele nachten lang, in hakende zwarte letters. Woorden die vertelden van pijn en heimwee en verlangen en hunkering. Woorden van hoop. Woorden die smeekten gelezen te worden. En over die woorden heeft de Droeve Dochter wittd verf gesmeerd in dikke lagen zodat de woorden verdwenen zijn, gewist in dikke witte mist. Donkerder dan de nacht het wit van de dikke verf.
Boerken en Knorpot kijken naar de slordige witte muren en denken aan de woorden en zinnen die er stonden te smeken voor ze verdwenen in de furie van vannacht. Ze zien de verfspatten en de open emmers, en de bortsels die overal slingeren.
En terwijl ze er zo staan in de witte kamer, stopt de auto van de Strakke Zakenman en die loopt naar binnen samen met de Droeve Dichter, strak in pak met gekamde haren en geschoren gelaat en met wallen onder de ogen van te weinig slaap en de zakenman zegt dat de dichter een natuurtalent is, want dat hij authentiek is en Boerken mompelt iets en Knorpot zegt dat de ziel van de dichter niet lang authentiek zal blijven en hij vloekt en verlaat het witte kot en Boerken gaat met hem mee en ze blijven even bij de eik staan en Knorpot zegt dat de Strakke Zakenman alleen het Stille Meisje wil. 'En gij ook', zegt Boerken, 'en ik ook, want wij zijn allemaal verliefd op haar stilte en wat we in die stilte horen.'
Knorpot lacht en zegt dat de Grote Schrijver een klootzak is en dat de Strakke Zakenman de Droeve Dichter kapot gaat maken en hij haalt de schouders op.
'Morgen pakken we de tractor en we rijden langs de Stroom naar Zee', zegt Boerken.
'Gij zijt zot', zegt Knorpot.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten