De volgende dag is een dinsdag en 's ochtends start de tractor meteen, zonder aarzelen en Boerken zegt dat het dus zo moest zijn, dat ze in Doel moesten stranden om Haar te zien zoals ze echt is , dus niet zoals ze leek te zijn toen, in de polders en het Uitbundige Meisje zit naast hem, half op het spatbord, met de haren in de wind, lachend en ze klopt Boerken op de schouder en fluistert hem in het oor dat het allang goed is zo, dat ze het wel begrepen heeft, en dat ze is wie ze is en dat ze niet van plan is om daar ooit wat aan te veranderen, want dat ze de ruimte wil en de vrijheid en dat ze plezier wil maken, wat wie ook daarvan denkt en dat ze de Droeve Dichter mist soms, en dat ze misschien ooit nog naar de polders komt om zijn woorden te lezen, even, om dan weer te verdwijnen en het Stille Meisje te laten waar ze woont en leeft: in het hoofd van de Droeve Dichter en Boerken rijdt bijna de weg af, want haar adem is warm aan zijn oor en haar handen zijn zacht als ze hem in de nek grijpen als ze over de wegen rijden en ze haar evenwicht zoekt.
In de kar ligt de Oude Knorpot te slapen tusen de rommel.
'Wat jij en de Knorpot van me denken, Boerken, zijn uw zaken. Ik ben mezelf.'
Boerken kijkt op de kaart en zegt dat ze tegen de noen aan zee zijn en het Meisje vraagt of zij mag rijden en Boerken stopt langs de kant, kruipt in de kar en geeft de kaart aan Haar en zegt nog wat te slapen, want dat het korte nachten waren in Doel en dat ze te veel gezopen en gegeten hebben. Maar vooral gezopen.
De tractor tuft door de lage polders waar de bomen scheef staan weg van het Noordwesten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten