'Wat schrijft Gij zo allemaal eigenlijk, triestigaard?' vraagt Knorpot aan De Droeve Dichter en de dichter haalt de schouders op en kijkt rond in de kamer die eens zijn donker kot was en nu een slordig wit geverfde doos van vier muren en een plafond die niet wit zien, maar grijzig met vlekken en aflopend gedroogde verf. Morgen ga ik hierop woorden schrijven, denkt de dichter, zoals ik woorden kras op handgeschept papier.
'Ik schrijf over woorden. Hoe ze groeien als wolken, ergens. En dan komen aandrijven in de lucht, geblazen door een onzichtbare wind. Nu eens kil en klam, dan weer warm en droog. Hevig. Of strak. Of amper voelbaar als een streling van de adem. Over zinnen die zijn als de trage stroom die doorheen het vlakke land meandert, of die naar omlaag raast als een beek die zich in de ravijn stort. Over vehalen die ruisen als het lover van de eik, of het fluisteren van het duingras. Ik schrijf over de zee en de einder. Ik schrijf over duinen. Over roepen over zee.'
'Allez, ge schrijft eigenlijk over schrijven over schrijven en dus eigenlijk schrijft ge dus over niks niemendal en dus kan het geen kwaad dat er niemand is die wat van u leest, want of ge niks leest of niet leest, het blijft niks', zegt Knorpot lachend.
'Neen', zegt de Dicher, 'want woorden worden leven als ze geschreven worden en zijn dan dood tot ze weer tot leven gelezen worden.'
Boerken die net binnenkomt, hoort dat laatste en lacht. Zeveraars, denkt hij en schenkt zich een jenever in en zegt dat hij het witte kot beter vindt dan het donker kot.
De dichter stapt naar buiten en gaat onder de eik zitten en wacht op de nacht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten