Ziet ze zitten onder de kromme eik aan een tafel in de schaduw. Het is een laatzomerse dag in september en de zon zakt langzaam want het neigt naar vijf. Het dikke lover van de oude boom biedt amper beschutting en zweet parelt van het voorhoofd van de oude knorpot die brommend het hoge woord voert. Hij is boos en wijst voordurend kijvend met de wijsvinger en nu en dan balt hij de vuisten. Boerken is er ook, want zijn hooi is binnengehaald en gestapeld op de zolder onder het zware dak en vandaag is het te warm en morgen gaat het regenen. Aan de tafel zit ook de Grote Schrijver en hij is duidelijk het onderwerp van Knorpots woede.
Wat verder in de schaduw van de kastanjelaar zit de Strakke Zakenman met de BlackBerry aan het oor en een andere naast zich op de leuning van de stoel en een iPad op de schoot afwezig te zijn. De Droeve Dichter is er niet.
'Waar heb je hem heen geschreven?' mort de Knorpot. 'Bij het Stille Meisje van de Zee ongetwijfeld. Verdrinkend in haar ogen die de kleur hebben wisselend als het grijs en het blauw van de Noordzee, luisterend naar haar stem die ruist als de wind over het water, fluisterend als de bries door het duingras. Hij denkt dat ze zijn muze is, zijn elfenprinses en hij schrijft geen letter meer tot je haar laat vertrekken, weer naar zee, want ze is als de zee: ze komt en gaat. Ze kan niet leven aan land. En dan laat je de droeve dichter janken en ons, wij hier, Boerken en ikke, Knorpot, moeten dan zijn droeve verhalen aanhoren en zien hoe hij wentelend in eigen pijn schrijft in woorden die zinnen vormen die vertellen over droefheid en pijn en het lijden. Op hem daar (wijzend op de Zakenman die gebogen tuurt op het scherm van zijn BlackBerry en er wat op tokkelt met de duimen) moeten we niet rekenen. Die leeft niet. Waarom je hem hier vandaag onder de kastanjelaar zet met zijn glas witte wijn, zijn olijven en zongedroogde tomaten en parmezaan, snap ik niet, maar jij bent de schrijver. Vertel het ons!'
En de schrijver wil spreken, maar de Knorpot knauwt verder.
'Je schrijft dat wij nachtenlang in droefenis jenever drinken en Duvels, en je laat ons hooien en de Droeve Dichter laat je verzen schrijven en nachtenlang huilend tegen een boom aan zitten. Je stuurt mij naar de overkant van de straat. En Boerken laat je zijn wie hij is: een boerke.' Even haalt hij adem en hij nipt aan zijn Duvel.
Net dan komt de Droeve Dichter de tuin in gewandeld en samen met hem is het Stille Meisje er ook. Niemand heeft haar zien wandelen en niemand weet of ze samen met de dichter is gekomen, maar ze is er en ze zegt 'dag' en de Knorpot hoort de zee ruisen en Boerken, die de zee niet kent, hoort het trage stromen van de brede rivier en de wind in de populieren en wilgen langs de velden en de bries in de korenvelden bij avond. Knorpot kijkt haar aan en vervloekt de schrijver want in haar ogen verdwijnt hij en maakt er lange tochten langs het strand en Boerken droomt van vruchtbare akkers vol golvend koren en vette weides met het lekkerste gras.
De Strakke Zakenman komt erbij zitten en legt even zijn BlackBerry op de tafel. De Droeve Dichter vertelt over een lange tocht doorheen de verre akkers naar steden diep in het achterland, langsheen de trage rivier, tot waar ze een beek wordt en daarna een nietige bron ergens in een grasland. Over de vreemde talen en de bergen en dalen en de brandende zon en de striemende wind. Boerken luistert niet, loopt het donker kot binnen en schenkt zich een jenever en het meisje een glas appelsiensap. En de zakenman loopt met hem mee naar binnen en monstert de keuken, zoekt de fles witte wijn en de parmezaan en vraagt Boerken wie dat meisje is en waar ze vandaan komt en Boerken mompelt dat hij dat niet weet, maar dat Knorpot denkt dat ze een elf is en dat ze uit de zee komt en naar zee terug zal keren en de dichter ongelukkig achter zal laten. De zakenman zegt niets en gaat weer buiten en Boerken neemt zich voor om morgen, als het regent en de Droeve Dichter toch weer bij het Stille Meisje is, in de polders achter de rivier, het donker kot wit te schilderen. Omdat hij dat zwart beu is.
Buiten staat de schrijver op. Hij zegt geen woord en wandelt de tuin uit en laat zijn personages achter zich en zij staren hem na. 'Wie is dat?' vraagt het Stille Meisje na enige tijd en zij antwoorden niet want ze is vergeten hoe die vraag klinkt in de taal der mensen en zij hebben niets gehoord dan de wind in de eik.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten