'Vannacht was ik aan zee', zegt de Droeve Dichter. Hij zit tegen de stam van de eik in het vroege zonlicht en het gras is nat en blinkt. Het gras is fris groen met een gouden glans, denkt de Dichter.
De Scheve Schilder zit naast hem, op een stoel en tracht het beeld te vangen met waterverf op een handgeschept papier dat op zij schoot ligt en hij vloekt en miljaart omdat het niet lukken wil.
'De zee was zwart en traag als dikke vette olie. Het was donker en windstil. Het was koud. Het strand was breed en stil en zwart en over dat zwarte strand smolt de zwarte zee stil en langzaam en ik was klein, alleen, eenzaam. Ik voelde me bedreigd door de zee en de hoge duinen achter me. Ik heb een zin geschreven in het zand en ik heb iets geroepen over de zee van zwart lava en daarna ben ik de hoge duin opgewandeld en heb diep geademd en ben weg gegaan. Het was er koud en ik bibberde.'
De Scheve Schilder zegt niets en blijft knoeien, telkens op een ander blad en de Droeve Dichter laat de mislukte waterverfschilderijen drogen in de ochtendzon, om er straks overheen te schrijven met een dikke houtskool stomp in dikke vette zwarte letters die sterk staan en machtige woorden vormen in hakende zinnen die beelden maken in woorden die spreken over de zee en de tijd en de oneindigheid en de eeuwigheid en de rusteloosheid van de dolende zielen.
De Droeve Dichter schrijft geen woorden. Hij tekent woorden. Hij tekent beelden in woorden.
'Waarover ik niet spreken kan, schrijf ik, straks', zegt de Droeve Dichter.
De Scheve Schilder kijkt naar de Droeve Dichter, het hoofd wat schuin en snijdt scherp: 'Waarover ik niet spreken kan, zwijg ik gewoon. Misschien is dat wel beter, dichterke. Want jij schrijft wel vanalles, maar wat heb je er aan behalve de pijn bij het schrijven en de pijn bij het lezen achteraf, want jij schrijft alleen maar droeve dingen die de kleur hebben van trieste herfstdagen en donkere nachten.'
Daarna zitten ze stil naast elkaar. De Droeve Dichter verzamelt zijn woorden om ze straks te schrijven en de Scheve Schilder probeert wanhopig de vroege dag te vangen, tot de zon te hoog staat en de gouden gloed verdwenen is en niet gevangen op papier en hij opstaat en de Droeve Dichter groet.
'Ik ga Haar maar eens zoeken, denk ik. Ze zal nu wel al wakker zijn en ergens rondwandelen op de boerderij van Boerken, of langs zijn weides, zijn akkers, of langs de dijken of langs de stroom. Het is een mooie dag en ik heb zin om met haar rond te dwalen tot de avond komt en we honger krijgen en op het erf van Boerken het vuur ontsteken om er vlees te braden en aardappelen te koken en wijn te drinken tot we moe worden en we verhalen vertellen in de gloed van de vlammen tot die doven en het houtskool eerst rode sintels worden en daarna wit nog warmte stralen en de kou ons naar binnen jaagt.'
De Droeve Dichter laat elk woord van de Scheve Schilder krassen in zijn ziel en maakt er beelden van in zinnen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten