zaterdag 3 september 2011

Over hooi en ondergaande zon en mussen en kippen.

Boerken zit op zijn erf tussen de mesthoop vol stront en stro en de hooizolder die vol steekt met dikke pakken fris geurend hooi voor de winter en in de schaduw van de stallen stampen de paarden en ze briesen.   Boerken zit op een verweerde stoel die ooit wit geschilderd is, maar die nu bladdert en vuil is en groenig wordt van de vochtigheid en het mos in de scherpe groeven. Hij zit opo die stoel en kijkt tevreden naar de open hooizolder onder het brede zware dak.

Hij zit content te zijn in de halve schaduw van de avond en naast zich ligt de herdershond hijgend in de volle schaduw van het brede dak op de bolle stenen van het erf. Wat verderop kakelen kippen in hun hakende bewegingen als zaten er springveren in hun nek en poten die zich opwinden en lossen in a-ritmische patronen. Boerken kan niet kijken naar kippen. Ze wekken bij hem een fysieke walging. Hij kijkt naar het hooi en ziet dat het goed is.


Boerken ziet hoe de Droeve Dichter naast hem is komen staan. 'Waar is je Elfenprinses?' vraagt Boerken en hij schrikt een beetje van de toon waarop hij dat zegt, want hij wou niet smalend klinken. De dichter zwijgt en zucht en wacht. En Boerken wacht ook, want is bang voor de toon waarop hij spreken zal en zegt daarom maar niets, want hij wil de Dichter geen pijn doen.
'Ze is vandaag niet verschenen', zegt de Droeve Dichter dan. Gisteren is ze weggegaan zoals het eb wordt aan zee, maar ze is niet met de nieuwe vloed meegekomen. Zijn stem klinkt vlak. Niet triest. Vlak. Hij heeft de handen diep in de zakken en als Boerken opkijkt ziet hij hoe de dichter ook naar de hooizolder kijkt, de ogen geknepen tegen de lage zon.

'Als ze er morgen niet is, ga ik een keer met de zakenman op pad', zegt de dichter,'die vraagt dat al een poos.'
'Die wil van jou alleen weten waar hij dat meisje vinden kan', zegt Boerken. 

De dichter wacht even en zegt dan grijnzend: 'Als ik dat eens wist, Boerken, als ik dat eens wist. Maar waar woont de wind. Waar groeien de wolken aan de hemel? Waarheen gaat ze zee bij eb? Waar raken hemel en aarde elkaar?'

'Dat is schoon gezegd, dichterke', zegt Boerken, 'weet je wat Knorpot altijd zegt? Dat ge dagen en nachten en weken en maanden en jaren moogt stappen tot uw voeten kapot gaan aan etterende blaren en uw pezen janken van de zeer, maar dat de einder altijd even ver blijft, want daarom is het de einder.'

'Mischien moet ik dan wel niet weten waarheen ze verdwijnt met de avond, de wolken, de wind en het water', zegt de Droeve Dichter en Boereken mompelt dat dat helemaal waar is, 'ge wilt toch niet die zot zijn die zijn leven lang op tocht is gegaan om de horizon over te steken toch?'

Ze lachen alle twee en de Droeve Dichter pakt een tweede stoel en zet zich naast Boerken. Op de bolle stenen maken drie mussen ruzie in het stof dat rossig is in de lage zon. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten