De Dichter en de Gladde Zakenman rijden weg uit de haven en onderweg
rijden ze een tractor voorbij die gevaarlijk traag het binnenland in
rijdt en geen van hen herkent de ander, beslist de Grote Schrijver,
omdat Boerken kwaad is omdat de Oude Knorpot woest is omdat Boerken
naar huis wil vandaag en omdat het Stille Meisje niet mee reist maar
daar in de duinen is gebleven en de Gladde Zakenman is in gedachten
bij die gladde kerel die vanochtend bij de haven stiekem zijn
gezelschap fotografeerde omdat hij weet dat dat onheil veroorzaken kan
en hij dat zelf heeft meegemaakt en dat ligt als een steen op de maag
en de Droeve Dichter wikt en weegt de woorden die hij schrijven wil
later en hij denkt over de waarheid en de leugen zoals de zakenman hem
geleerd heeft en wat dat betekent voor zijn leven en hij denkt over
vertrouwen en dat dat nooit meer hetzelfde zal zijn nu, of misschien
wel. En daarom herkennen ze elkaar niet en rijden elkaar voorbij de
enen naar de kust rijdend en de anderen naar het binnenland tuffend.
Bij de zee is het meisje gebleven. Ze wandelt alleen over het lege
strand en schrijft woorden met een stok in het zand bij de duinen. Ze
schrijft woorden voor de Stille Dichter want ze mist hem.
De Grote Schrijver is in een goede bui en laat haar verder wandelen
tot bij de witte huizen langs het strand en daar gaat ze een muntthee
drinken en nipt pas een eerste keer van haar hete thee als de Gladde
Zakenman en de Droeve Dichter er ook binnenkomen en de Gladde Zakenman
herkent haar meteen en de Droeve Dichter voelt zich ongemakkelijk in
zijn pak met gekamde haren en geschoren kaken en kin en ze bij haar
aan de tafel zitten en de Gladde Zakenman voert het hoge woord en de
Dichter en het Meisje kijken elkaar in de ogen en maken er lange
tochten langs lege stranden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten