Als Boerken wakker wordt is het al ver na de noen. Ze staan op een wei
langs de kant van een rechte weg die een polder dwarst. Ginds ziet
Boerken witte huizen en hij voelt de zeebries die van daar komt
aanwaaien en hij ruikt het zilte van de zee en weet dat daar de zee
moet zijn. Naast hem ligt een zak van een bakker en als hij die opent
ziet en ruikt hij overheerlijke croissants en er staat een thermos
koffie met twee mokken en er is boter en kaas en zelfs twee eitjes en
Knorpot komt aangewandeld. "Daar heeft het Meisje voor gezorgd", zegt
hij, "Ze is hier gestopt en is ginds naar de bakker gegaan." En hij
wijst naar de witte huizen. "En nu is ze weer verdwenen. Ze zei dat we
hier moesten wachten."
"Geen probleem," zegt Boerken die in een croissant hapt,"zo'n Meiske
als reisgezel valt wel mee eigenlijk."
Ze eten croissants met boter en kaas en verse eitjes en drinken
slurpend koffie en ze ruiken en voelen de zee en ze wachten op Haar en
als ze terug verschijnt vanuit de polder lacht ze uitbundig, zwaaiend
met een kaart en zegt dat ze moeten wachten tot het donker is.
Ze stoken vuurtje in de wei en eten kip die ze braden aan een spit en
aardappelen die ze koken in een pot boven de houtskool en sla en ze
drinken rode wijn, niet gulzig deze keer.
En als het donker is in de polder kruipt het meisje achter het stuur
en ze dooft de lampen en rijdt tot bij een grote boerderij rechts van
de kassei-weg, waar Boerken paarden hoort snuiven en stampen en daar
gaat het Meisje de weg af, tussen twee weides in volgt ze een smal
pad, net breed genoeg voor de tractor en de kar schuurt langs het hoge
gras en de struiken langs beide zijdes. Het Meisje rijdt behoedzaam en
vraagt Boerken voor te gaan en die doet het en volgt het pad. Daarna
steken ze een dijk over en dan rijden ze verder over een vlakte waar
vogels broeden, langs een ondiepe geul die zout ruikt en glinsterd in
het licht van de maan en een paar tientallen meter rijdt de tractor
doorheen het water en ineens horen ze het ruisend donderen van de
branding en zien ze het strand en de golven en het witte schuim.
Boerken is zo overweldigd dat hij hij geen woord zeggen kan en huilt
en Knorpot gaat op het strand zitten en zegt ook niets en het Meisje
rijdt de tractor de duinen in tot bij een diepe duinenpan en vraagt
aan Boerken en Knorpot om haar te helpen om met takken en bladeren
alles zo goed mogelijk te verbergen en ze werken de hele nacht door en
maken een tent bovenop de kar met takken en doeken en bladeren en ze
verbergen de tractor en tegen de ochtend vallen ze tevreden in slaap
en het Uitbundige Meisje vertelt van haar tocht met de kaart doorheen
de polders en langs het Zwin tot bij de zee en haar stem klinkt als
een bergrivier.
"Hier blijven we een week", zegt ze tenslotte en Boerken of Knorpot
durven haar niet tegen te spreken en nippen aan verse koffie, zittend
bovenop de hoge duin, kijkend over het oneindige water.
'Straks gaan we wandelen en deze middag gaan we zeilen over de zee', zegt het Meisje.
'Is dat niet iets wat de Droeve Dichter met jou wou doen? Zeilen in een boot, omdat dat zijn wereld en die van jou samenbrengt?',vraagt Knorpot. En het Meisje kijkt hem strak aan en zegt dat ze nu niet aan de Droeve Dichter denkt en dat ze het over echt zeilen heeft en niet over dat dromerige gedram van een trieste dichter en dat de Droeve Dichter haar doen en laten niet bepalen zal en dat Knorpot daarmee moet ophouden.
'Ik ben vrij en blij', zegt ze, 'En laat niemand mij dat ontnemen. Ik sta en ga waar ik wil en hoe en wanneer ik wil.'
Haar ogen staan hard als de zee net voor de storm en haar stem klinkt als de Noorderwind en Knorpot zwijgt stil en Boerken zegt niets meer.'
Geen opmerkingen:
Een reactie posten