donderdag 15 september 2011

Boerken neemt een besluit

Boerken zit in een lage stoel bijna tot in het strandzand in de
duinenpan uit de wind in zijn bloot bovenlijf en hij vangt de zon als
was hij een zonnepaneel dat zo nodig energie nodig heeft. Verderop
ruist ononderbroken de zee in haar onrustig heen en weer bewegen van
eb en vloed, beukend op het strand en het zand wegbijtend met elke
golfslag.  Boerken houdt niet van de zee en verlangt weer naar polder
diep in het land, geborgen in de schaduw van de hoge dijken langs de
trage stroom.
Op het strand wandelen het Stille Meisje en de Oude Knorpot en Boerken
kan zien hoe ze druk babbelen. Hij bedenkt hoe stil het meisje was als
ze in de polders verscheen, hoe bleek ze was en ondiep en grauwig en
hoe ze niets zei en als ze wat zei klonk het als het ruisen van de
populieren. Hij bedenkt hoe uitbundig en luid ze was in Doel bij het
eten en drinken en het kampvuur en bij het dansen en feesten en
plezier maken met haar vele vrienden. Hoe ze koningin was van de bende
en genoot van de aandacht. Hij bedenkt hoe daadkrachtig ze hen hier in
de diepe duin heeft gebracht en er hen er laten stranden heeft. Hoe ze
zijn nek beroerde en hoe haar adem zijn oor streelde. Hoe ze nu al
dagenlang met Knorpot praat, de een lachend en klaterend de ander
grommend en dof.
Boerken bedenkt dat ze naar zee kwamen om Haar te vinden en weet nu
dat ze Haar nooit zullen vinden omdat ze niet te vinden is. Ze is als
de wolken. Die ontstaan en verdwijnen. Hebben een verschijning die
altijd anders is en wijzigend. Een wolk kan je niet vangen. Een wolk
kan je niet grijpen. "Het is een Wolkenmeisje", mompelt Boerken en
meteen bedenkt hij dat dit echt wel iets is voor de Droeve Dichter.

Over de Droeve Dichter zegt het meisje niets. Ze vraagt niet naar hem
of naar zijn woorden en verhalen en ze wordt niet stil of ingetogen
als de Oude Knorpot over hem vertelt.

In de duinpan staat Boerken op en begint de takken en bladeren en de
zeilen rond de tractor en de kar weg te halen langzaam.

"Morgenvroeg gaan we rijden", zegt hij tegen het Meisje en Knorpot als
ze op de top van de duin aankomen, "ik weet dat we hier nog geen week
zijn, maar mij steekt het tegen. De zee. Het strand. De duinen. Dat
geraas. Die wind. Dat zand overal. Jullie gefluister en loos getater
en gezever. We zijn hier gekomen om onzen dichter te helpen, maar de
enige twee die hier opfleuren als bloemen na het gieten zijt gij twee
en aan den Triestigen Dichter denkt ge niet en zegt nu niet jawel,
want ik weet beter. En daarom vertrek ik morgen want het is mijn
tractor."'

Geen opmerkingen:

Een reactie posten