zondag 11 september 2011

Iemand schrijft woorden

En nu vraag jij, lezer, je af waar de Droeve Dichter is en de Grote Schrijver antwoordt dat de Droeve Dichter helemaal alleen in zijn donker kot zit dat door die twee wit is geverfd en waar hij op de vier muren de woorden van de droom had geschreven, opdat het Stille Meisje het lezen zou en begrijpen en zou mee stappen in die droom, maar ze kwam niet langs en las de woorden niet en de zinnen jankten en in een nacht verfde hij in dikke klodders vette witte verf alles weg, huilend en vloekend en jankend als een geslagen hond en daar zit hij nu, met een kop koffie aan de kromme verweerde tafel te schrijven terwijl het vroege licht door het vuile raam naar binnen valt en een zachte schaduw legt tussen zijn hand en de woorden op het ruwe papier die hij schrijft, hakerig en gejaagd en waarin hij schrijft over de droom die hem al vroeg in de nacht wakker liet wordend, hijgend en badend in het zweet en die verhinderde dat hij nog sliep waardoor hij de hele nacht aan de tafel heeft gezeten en onder de boom in de koelte van de wind en de regen van een langsscherend onweer en hij schrijft hoe hij in zijn droom op het Stille Meisje aan het wachten was, geduldig als iemand die zand in de hand heeft, en ziet hoe de korrels langzaam wegvloeien tussen de vingers en die toch niet knijpen gaat en hoe zij ineens daar is, in de droom, gekleed in het soort zakelijke pak zoals de Strakke Zakenman, zodat hij even twijfelt in de droom of zij het wel is, maar hij voelt de zee als ze zijn richting uitkijkt en dus weet hij zeker dat Zij het is en ze glimlacht en ze lijkt hem gezien te hebben en hij zwaait naar haar met de bundel papier met daarop de gedichten die hij haar lezen wil en ze wandelt weg en ze lijkt in de loods te lopen, donker, en lang en hij roept haar na , maar hoort zijn stem niet en dan begint hij te hollen, maar raakt niet moe of buiten adem en hij lijkt ook niet vooruit te komen en hoe harder hij tracht te lopen, hoe verder weg ze lijkt te zijn en hij ziet haar buiten in de stad, daar in de straten die op en af lopen en hij holt en holt en holt en roept en keelt maar er komen geen klanken en hij ziet haar het grote stationsgebouw binnen gaan, zonder omkijken en hij schreeuwt en rent nog harder, denkend dat hij te laat gaat komen en hij vraagt zich af waarom ze niet naar hem toe kwam en ineens is hij te ver, is hij het station voorbij gerend en wanhopig wordt hij nu en hij keert terug,wetend dat hij te laat zal zijn en als hij het station binnenloopt ziet hij haar ergens op een perron maar hij weet niet hoe hij er raken moet en hij durft niet te schreeuwen en hij denkt te zien hoe ze hem aankijkt en dwars door hem heen kijkt en dan wordt hij wakker, zwetend en trillend en gevangen in de restanten van de droom en zit hij aan de kromme verweerde tafel en drinkt thee en gaat onder de eik zitten in de regen en wacht op de ochtend en het eerste licht en als in het in het oosten klaarder wordt, wandelt hij tot de hoge dijk en kijkt naar het water dat traag naar zee vloeit en daarna gaat hij aan de tafel zitten in het donker kot dat nu wit is geverfd en hij schrijft er over de demonen van de nacht tot zijn vingers stram staan en het noen is en hij honger krijgt en naar de boerderij van Boerken gaat waar hij Boerken niet kan vinden en ook de tractor niet en daar gaat hij op de stoel zitten kijken naar de hooizolder tot de avond valt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten