Dichter zit ver van het Donker Kot waar hij teksten schrijft en zinnen die te lang zijn en meanderen en bochtig nergens heen gaan om te monden in zee waar alle wateren een worden in oneindigheid en waar de dingen onmetelijk zijn en de tijd niet langer beweegt. Dichter zit in een stoel achterin de weides te schrijven met verkleumde handen van de kou die in de polders is blijven hangen omdat de winter uit het Noordoosten niet wijken wil. Hij laat water in de drinkbakken van de paarden lopen. Het waait strak en de zon kan de kilte niet breken. Een schuchtere jaarling komt contact zoeken en als hij probeert het veulen aan te raken, wijkt het, om dan snuffelend terug te komen en rakelings langs zijn lijf te scheren zodat de snorharen hem raken. Hij praat tegen haar. Zacht. Ze luistert.
Het veulen staat nog dik in de wintervacht alsof het een beertje is. Vossig bruin is ze en ze zoekt gezelschap.
Wat verderop vechten twee merelmannetjes om heerser te mogen zijn van het bosje dat tegen de weides plakt en van niemand lijkt te zijn en dicht begroeid en wild is en ondoordringbaar. Dichter denkt aan andere dingen die ondoordringbaar geworden zijn en van niemand en met de grijze wolken die de zon verbergen en enkel de kille wind laten, komt ook de tristesse binnenwaaien in zijn gedachten en hij staat op om de waterslang in een andere bak te leggen.
Dichter zit achterin de weides en telt de uren. De paarden drinken gulzig van het verse water. Hij hoort het. 'Breng me vers water, want ik heb dorst" fluistert Dichter, maar de wind luistert nooit en de zon praat een andere taal.
Op de boerderij staat Boerken te vegen met een brede borstel en Dichter vraagt zich af wat Boerken dan denkt, vegend en of dat dat dan niets is, en of Boerken zorgenloos is en of het stil is in zijn hoofd. En als hij het later vraagt in woorden, antwoordt Boerken met een vraag: "Als gij daar achter op de weides zit bij het stromende water, denkt ge dan minder of meer en neemt de storm in uw hoofd dan af, of wakkert hij aan?"
Dichter denkt en voor hij antwoorden kan, zegt Boerken, dat het in zijn hoofd net is als in dat van Dichter en zoals het weer, dat het alle richtingen uit kan. Dat de storm kan laaien of gaan liggen en dat het kan regenen of dat de zon de aarde kan branden. En Knorpot die net voorbij komt zingt zacht en vals: "Like four seasons in one day".
De seizoenen glijden voorbij. De tuin is leeg.
Sent via BlackBerry offered by Proximus
Geen opmerkingen:
Een reactie posten