donderdag 25 april 2013

Onweer

Knorpot stond op de smalle en scherpe kam tussen twee valleien en leek te wankelen. Hij was helemaal naar boven geklommen, het laatste deel kruipend en hij was helemaal buiten adem en zijn shirt kleefde donker aan zijn lijf en kil zweet stroomde in dunne straaltjes langs zijn rug en buik omlaag. De richel was geen meter breed.

Aan de ene zijde lag Spanje en aan de andere Frankrijk en daartussen was een dunne laag steen rechtop gaan staan als een dakpan en bovenop die oude botsing van gesteenten stond hij, 2600 meter boven de zee en in de immense stilte. In de Spaanse vallei onder hem hing een vaalgier op de thermiek, speurend naar dood vlees. Heel diep in de Spaanse vallei, waar de zon nog diep kon reiken, tot in de laagste delen, waar kleine smalle beekjes stroomden, zag hij het klein kerkje met een achthoekige romaans klokkentorentje, bleek tegen de vaste zwartgroene massa van de dichte bossen in de diepte en klein en ver onder zich. Hij draaide zich omzichtig naar de Franse kant, die donker was, met een paarse zweem, gehuld in de diepe schaduw van de kam waarop hij stond en met onder hem hingen grijze wolken die groeiden en verdwenen en bolden en soms dreigend langs de flank naar boven kwamen drijven. De vallei was onpeilbaar diep en nergens zag hij wegen, huizen, dorpen.

Hij zocht een plek en ging zitten, als een ruiter op zijn paard, met een been in elke vallei, in elk land, dwars op de grens en hij bedacht in zichzelf lachend dat hij later zou kunnen schrijven dat hij de Frans-Spaanse grens dwars door zijn reet had gelopen die paar minuten die hij daar zat, nahijgend na de inspanning en genietend van het uitzicht. Hij vroeg zich af wie hij was. En wilde worden. Hij was 40 nu en hij wist het nog steeds niet.

Hij was een paar uur eerder te voet vertrokken bij het romaanse kerkje in een verlaten spookdorp waarheen hij was gereden met de 4x4 over zanderige paden die uitgesleten waren van de vele stortregens die er beken in trokken en die bezaaid lagen met massieve keien die de wielen en de ophanging van de Defender op de proef stelden en hij was vast besloten geweest tot bovenop de kam te raken, te voet.

Helemaal beneden, in de brede en groene hoofvallei was hij de smalle, diepe en donkere zijvallei ingereden. Hij had de weg erheen moeten zoeken en was er tweemaal voorbij gereden. Dan pas zag hij een kleine scheve wegwijzer.
Het was een smal zandpad, een wandelweg eerder, die tussen twee scheve huizen in even doorheen wat lage moestuinen kronkelde en dan de donkere bossen indook. Hij had gelezen dat diep in die smalle en lange en reeds lang verlaten vallei een vergeten dorp stond, met een ongeschonden originele romaanse kerk, die al die jaren netjes onder houden was gebleven en waar een priester een paar keer per jaar een dienst hield. in het plaatselijke dialect dat hij kon begrijpen als hij zijn geest daarvoor opende, omdat het een oeroude taal was die sterk leek op de taal van zijn grootouders, had een oude man hem verteld, dat de priester een Katharen priester was. Hij las ook dat de laatste wilde beren in deze vallei gezien waren, jaren geleden en dat niemand met zekerheid kon zeggen of er geen meer zaten.

De weg was slecht en liep kilometers lang zigzaggend en in steeds scherpere haarspeldbochten steeds steiler omhoog. Sommige bochten moest hij met zijn logge terreinwagen in tweemaal nemen, zo scherp waren ze. Een paar keer dreigde de Defender vast te zitten in de steilte van bochten die door de vele regens bijna onberijdbaar diep uigesleten waren.

Onderweg kwam hij niemand tegen. Het bos werd dunner en verdween en de weg werd iets minder steil en bochtig en ging nu in een lange rechte lijn naar het scherpe en hoge V-vormige einde van de vallei en net waar de weg even naar rechts boog en waar een klein plateau was, zag hij het dorp, bij een ondiepe rivier die rustig kabbelde op de kleine vlakte. Het dorpje was leeg. Er was niemand te zien en als hij uitstapte was het geluid van de krekels overweldigend luid.

Het dorp was leeg. Er stond een massief huis, gebouwd met de zandkleurige zware keien uit de rivier met een zwart leien dak en twee etages hoog, een overweldigend eenvoudig kerkje en verder hier en daar wat restanten van huizen en muren met hier en daar de sporen van vuurtjes en menselijke aanwezigheid. De deur in de poort van het kerkje was open en eens binnen viel het hem op hoe klein en laag het gebouw was. De vloer was van zwaar en donker kreunend hout en de muren waren beschilderd met donkere symbolen en ornamenten en heiligen. Er hing een geur van wierrook en en brandden tientallen kaarsen voor een beeld dat het Katharenkruis draagt en toch was er niemand. Hoewel hij nooit gelovig was geweest, stak hij een muntstuk in de gleuf van het kleine houten bakje, nam een witte kaars, hield de wiek bij de vlam van een andere kaars en schoof ze daarna op het raster, ging zitten, sloot de ogen en dacht even te bidden. Binnenin de kerk was het kil en hij bibberde in zijn shirt en ging weer naar buiten.

Hij had de stafkaart opgengeplooid op de Defender en had gekeken waarheen hij stappen wilde, had een rugzak omgedaan en was begonnen aan de klim. Dat was rond de middag. Het was nu 4 uur. Hij nam voorzichtig de rugzak af, zette die voor hem op de richel en at wat stokbrood met plakjes kaas die hij met een mes een na een van een homp sneed. Hij dronk water en keek dan de vallei in en bestudeerde de weg terug. Hij speurde naar zijn auto bij het kerkje, maar zag die niet.

Uit de Franse vallei stak ineens een bijna onmerkbare bries op en als een kille slang stak ineens de kou die daar beneden hing, de flank over als een dunne sliert wolken. Knorpot voelde een onrust in zijn lijf en hing de rugzak weer om en begon aan de moeizame terugtocht, want de flank leek nu bij het dalen steiler dan bij de beklimming. Hij schoof telkens 2-3 meter omlaag tussen de stenen en al snel bloedden zijn handen en ellebogen en deden zijn schouders, enkels en rug pijn.

Op een iets minder steil deel keek hij omhoog en schrok hoe weinig hij nog maar gezakt was en terwijk hij keek stak de witte kop van een wolk op boven de flank en terwijl hij bleef kijken, groeide die kop steeds hoger en breder en donkerder en een hevige en koude wind viel vanaf de richel omlaag en dan hoorde hij een eerste keer het rommelen van de donder en wist hij dat hij maar beter snel bij zijn auto kon zijn.

Het onweer kwam vanuit de andere vallei, stak de kam over en barstte al na 10 minuten pikzwart en in alle heftigheid los. Het werd ineens bijna nachtelijk donker en ijzig koud daarboven en dan begon het te regenen met een onwezenlijke kracht en met de eerste bliksmschichten begon het ook te stormen en het hagelde dikke ijsbollen die hem bekogelden en de dag erna zagen zijn rug en schouder bont en blauw. Telkens een hagelsteen zijn hoofd raakte joeg een snerpende pijn hem door het lijf en hij daalde nu snel en zonder denken als een gek omlaag, schuivend en botsend.

De flanken en wegeltjes werden kolkende beken en watervallen en de blisem knalde links en rechts van hem uit de hemel omlaag in oorverdovend scheurende knallen en scheurde een boom in twee, schroeiend. De vlammen werden meteen gedoofd in de striemende ijsregen, maar hij wist meteen dat hij dat beeld nooit vergeten zou.

Het was ijzig koud, glad van de ijsbollen en de wind waaide hem bijna de flanken af.

De Defender stond middenin een nu kolkende rivier die veel breder was en wild en diep en hij waadde erheen met het ijskoude water om de benen, wankelend en onzeker, opgejaagd als wild en de hagel trommelende op zijn hoofd en schouders en rug en op het plaatwerk van de 4x4 die er daarna uitzag als een golfbal. Hij startte de motor, reed achterwaarts het water uit tot bij het kerkje waarop net dan de bliksem insloeg en toen zag hij iemand in de deuropening staan. Heel even.

Hij stapte uit de Defender en liep door de regengordijnen en schuivend en glijdend over een centimeters dikke laag ijsbollen tot bij de kerk en ging erbinnen. Het water droop uit zijn broekspijpen en hij had het koud. Binnen in de donkere kerk klonk het onweer dreigend met diepe ronkende bassen en telkens de bliksem de aarde raakte, scheurde de hemel en barstte licht als een overrijpe vrucht.

Tot zijn verbazing zat er een gezin. Moeder en vader in doorgeweekt shirt en short, bibberend en gehavend door de hagel aan hoofd en armen en benen, met twee jonge meisjes, huilend en schuilend en gehuld in een veel te grote groene regenjas.

Verderop in de kerk zat een oude man, in een paterskleed met koord om de middel. Hij zong zacht in de oude taal. Hij ging zitten. Hij luisterde naar de liederen en keek naar de ouders en hun kinderen en hun gestriemde uiterlijk en bedacht dat hij er net zo uitzag.




Sent via BlackBerry offered by Proximus

Geen opmerkingen:

Een reactie posten