Knorpot gaat tegen de kastanjelaar zitten in de motregen en de regen van de voorbije dagen maakt de grond zompig en zijn broek wordt nat en de kou kruipt langs zijn rug naar boven en grijpt hem bij de nek als de hand van een marmeren beeld op het plein van een Italiaanse stad in de winter. Hij zit tegen de kastanjelaar en sluit de ogen als hij zijn hoofd tegen de stam laat rusten en zijn schouders laat zakken en hij voelt de kilte niet en Meisje gaat met het hoofd in zijn schoot liggen, in een lange regenjas op het natte gras en hij streelt de regen van haar slapen en kaken en haalt het haar weg van haar voorhoofd en dan vertelt hij hoe hij vroeger ging rennen op de dijk langs de Trage Stroom en hoe de eerste minuten hij dat niet voelde en het leek alsof lopen vanzelf ging en hoe daarna langzaam de longen te klein werden en te beperkt en beperkend en hoe die gingen branden en hoe daarna de benen zwaar werden en onwillig en hoe hij wist dat hij doorbijten moest, niet eens een pijngrens voorbij, maar gewoon een kantelpunt in zijn lijf en hoe daarna het branden in zijn longen een laaien werd en de pijn in zijn benen een juichen en hoe hij daarna, hijgend en zwetend thuis kwam en hoe de vermoeidheid in zijn lijf bruiste als vers geschonken, sissende champagne.
De regen is mals. Meisje luistert. Knorpot streelt haar voorhoofd en wacht. Meisje spreekt in de taal van het gras en de wolken en ze vertelt over het Trage Water waarop ze wandelt tot de Zee. Knorpot houdt de ogen gesloten en hij huilt en niemand ziet het want de zoete regen mengt zich met de zoute tranen.
Als ze opstaan, merkt Knorpot hoe nat zijn broek is en hij gaat binnen voor de haard staan, dicht erbij en Meisje staan naast hem en kijkt hem aan en in haar ogen ziet Knorpot de stilte.
Sent via BlackBerry offered by Proximus
Geen opmerkingen:
Een reactie posten