Dichter loopt een rondje langsheen de paarden. Hij brengt ze hooi en kijkt de stallen na en de weides en de drinkbakken. Op zijn hoofd staat een lampje en in zijn rechterjaszak zit een steen die hij vasthoudt en langs en tussen zijn vingers laat glijden. Dat doet hij zo vaak, dat hij de steen helemaal kent.
Als hij binnenkomt is Stil Meisje er alsof ze nooit is weggeweest en de keuken ruikt naar de zee en lavendel en tijm en naar groene thee en ze fluistert woorden die niemand hoort en die de ziel vullen met lange verhalen.
Mijn ziel is mijn woestijn, denkt dichter, en mijn oceaan en mijn verhaal en mijn horizon en een waterdruppel en een zandkorrel. Mijn ziel is een eenzame berg. Ik ben niet op de top. Wachtend. Ik ben in je hart en ziel.
Hij gaat bij de haard zitten en Knorpot haalt hout en Meisje zet thee. Het hout is te jong en te nat en het vuur wil niet laaien en het hout sist en stoomt en spat en blust het vuur in stomend gespetter en ze hurken voor de haard, om beurten, Boerken en Knorpot en Dichter en Meisje en tenslotte dooft het vuur en praten ze verder in het donker tot diep in de nacht.
Sent via BlackBerry offered by Proximus
Geen opmerkingen:
Een reactie posten