"Vandaag heb ik God gezien", zegt Dichter. "Voor het eerst. Ik wist niet dat ze een gelaat had. Dat heeft ze. Zij keek raar. Haar ogen zijn twee zwarte vlekken en dat maakt het moeilijk om de gelaatsuitdrukking goed te lezen. Je ziet tenslotte niet elke dag een Goddelijk gelaat."
Knorpot gromt: "Neen, dat zal niet. En hoe keek Zij dan. En sinds wanneer is God een Zij."
"Zij is altijd een Zij geweest", zegt Dichter, "en ik weet dat sinds ik Haar gezien heb. Ze keek verschrikt. Angstig. Bang. Bezorgd. Ik denk dat dat kwam door wat Ze ziet, elke dag. Hoe wij mensen met elkaar en de aarde omgaan. Ik kan Haar geen ongelijk geven. Wij, mensen, raken er aan gewend. Daar begint de ellende. Die gewenning is verkeerd. Zij is een God. Het went nooit voor Haar. Zij heeft dit nooit zo gewild. Ze heeft ons alles gegeven om goed te zijn voor elkaar. We kennen hoop, en dromen en liefde en vreugde en verdriet en we kunnen ons in de ander inbeelden en inleven. En toch hakken we elkaar stuk met hakbijlen, trappen elkaar gewoon in elkaar omdat we dat nodig achten, wij snijden elkaar been af met bosmaaiers, bombarderen elkaar met gifgas, we moorden en plunderen en verkrachten. We kennen geen grenzen. Vooral mannen kennen geen grenzen. Zeker niet als ze samen zijn als een meute, een troep, een roedel en gedreven worden door elkaar. Daarom weet ik dat God een Zij is."
"Welwel, watje", mompelt Knorpot."Wat ben jij een watje, zeg. En wat een wollig taaltje. Belachelijk."
"Wolkig", zegt Dichter, "een wolkige taal."
Geen opmerkingen:
Een reactie posten