Kleine dingen. De muren zijn van plakhout. Donker. Er hangen foto's in kaders van ongelijke grootte en de ritmiek is onduidelijk. Iemand zit er iemand te zijn. Iemand spreekt onrust tegen zichzelf. Plastieken bekertjes. Hij telt ze. Vier. Ze staan ondersteboven op de tafel. Hij telt ze nog eens. Het blijven er vier.
Buiten klinken stemmen. Zijn huid scheurt los. Zijn ogen tranen dikke teer, die heet is en brandend. In zijn rug kruipen rode mieren onder zijn schouderbladen. Buiten is de adem. Binnen is lucht zwaar en vloeibaar warm. Zijn longen zijn moe. Hij kijkt op de klok. Om het halfuur, denkt hij. Elk halfuur. Tot er weer woorden zijn. Tot er weer woorden zijn moet ik elke halfuur woordeloos zijn. Een vis op het droge. Mijn kieuwen zinloos. Mijn schubbige huid droog en dood. Ik zieltoog. Niemand moet ze hebben. Mijn ziel. Ik ben niet zielloos. Was dat maar zo.
Elk halfuur. Zonder woorden. 12:41, 13:11, 13:41, 14:12. De tijd is een monster. Elders loopt een leven gewoon verder. De zee mist die ene vis niet. Nog even. Dan hapt zijn mond een laatste keer. De kieuwen zijn allang rottend vlees.
Op tafel staat water. In flessen. Met draaidop. Buiten rijden vrachtwagens voorbij. Er is gestommel. Mensen babbelen als vogels. Kwetteren zonder woorden. Met elkaar. Tot elkaar.
Details. Een deur waait een paar centimeter open. De een blauwe lijn. Lichtblauw. Als de hemel. Soms. De hemel kent veel blauw. Nooit hetzelfde. Blauw is als mensen.
Iemand is nodig als de ander klein is en bang en zich nietig voelt en is anders enkel de kille schaduw achter de dingen in de zon. De zon is warm en deugddoend, behalve in de schaduw waar de wind bitter smaakt. Hij bibbert. Een deur slaat dicht. Stappen op de vloer. Hij schrikt op. Een reptiel in hem wordt wakker. Stroom op zijn hersens. Hij herinnert zich de droom.
Droom.
Die oude droom vannacht. Hij was zo lang weg geweest. Gisteren werd hij terug geworpen. Roepen zonder stem. Slaan zonder armen. Lopen zonder benen. Zoekend. Verliezend. Het honend lachen. De blik die het spijt me zegt en de stem die medelijden fluistert maar gekozen heeft. Dingen gebeuren nu eenmaal. De vis hapt een laatste maal. Niet eens stuiptrekken. Nooit meer slapen. Nooit meer dromen. Ogen met de kleur van zee. Lippen die spijt zeggen. Iemand verdwijnt. Iemand wordt wakker. Zwemmend. Bibberend van angstzweet.
Wakker liggen. Staren naar het plafond. In het donker zie je het plafond niet. Starend in het zwart. Zwart heeft slechts één kleur. Altijd zwart. Diep. Als een open mond. Hij zwemt in de mond.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten