De nacht die voorbij is. Die nacht. Zwart.
Koud en helder zoals een nacht kan zijn in de lente. Geen wolken. Geen nevel. De velden zijn droog. Het gras is vet en snakt naar water. Ik hoor het. Het gras groeit kreunend.
Heldere sterren. Dag sterren. Dichter stapt door de velden. Hij heeft geen slaap. Wil niet. Niet slapen. Slaaploos. Nooit meer slapen. Enkel stappen en kijken en denken.
Denken.
Wat denken wij? Wat wordt gedacht? Kunnen we het tollen in onze hoofden stoppen? Stop.
Dichter kijkt. De nacht is koud. Hij bibbert want hij is te dun gekleed. Gekleed naar de dag. Zonnig en warm. En strelend. Aaiend.
Tot de donderslag. Een stroomstoot recht in het ruggemerg. Een woord. Een zin. De zon als getuige. Bloed dat stolt. Steen in de aderen. Rood marmer. Daarna zwart als de nacht. Kil. Als je het aanraakt verdwijnt de warmte uit je hand. Marmer vreet je leeg. Marmer vreet Dichter leeg. Van binnenuit.
Zien. Weten. Soms is er een vermoeden. Stil. Slapend. Sluimerend. Onder sluiers. Een vermoeden. Onheil om de hoek. Je stapt. Je weet het. Wil het niet weten. Wil het weten. Je splijt. En dan zie je het onheil. Iemand benoemt het. Helder. Als de sterren.
Stroomstoot. Iemand doet het licht uit. De kamer is donker. Je voelt anderen. Je ziet ze niet. Ze zijn er. Er zijn anderen in de kamer. Zijn ze er nu? Waren ze er en zijn dit hun restanten? Hun herinnering? Of is dit wat komen zal? De kamer is zwart. Niet groot. Niet klein. De kamer is donker zwart. En je voelt de anderen. Ze zijn er. Ze zijn niet benoemd. Ze zijn er. Helder.
Helder.
Sterren. Dag sterren. Dichter stapt. De ochtend trekt een dunne streep van vaag geelblauw langs de horizon in het oosten. De trage stroom is een zwarte slang. De dijken zwarte armen omheen het dikke water. Het water zwart als teer. Traag.
Sent via BlackBerry offered by Proximus
Geen opmerkingen:
Een reactie posten