Boerken zet een van de jonge paarden op wei. Die loopt hoog op de benen en de staart in de lucht aan de koord mee, dartel en klaar om meteen als een pijl uit een boog weg te schieten om van dolle blijdschap de achterbenen hoog uit te slaan, bokkend en springend. Op de weide rent een kievit hen dreigend en fel schreeuwend tegemoet als een zwartwit print uit een oude film en als Boerken tuurt, ziet hij twee kievitkuikens die slonzig gekleed gaan in pluizige mantels van dikke bruinige veren.
Boerken kijkt over de schouder van Dichter en snuift en gromt dat het zo niet was. "Zijt gij nu simpel of gewoon goed zot?" vraagt hij luidop "of vindt ge het gewoon plezant dit soort onnozelheden te schrijven. Dat paard was geen jong paard en was door de eerste warmte zo tam als als als...een tam paard en ja, er zat een kievit te schreeuwen en die kuikens zijn al even lelijk als dat schreeuwen. Maar zo denk ik niet hoor en zo zie ik het niet en zo zou ik het zeker nooit zeggen."
Dichter kijkt op van zijn blad en het schrijven en houdt op te schrijven en daarmee verdwijnen ze in de leegte zonder woorden.
Sent via BlackBerry offered by Proximus
Geen opmerkingen:
Een reactie posten