woensdag 6 juni 2012

Een machteloze god in het diepst van zijn gedachten

Dichter en Knorpot en Boerken en Zakenman en Meisje bestaan niet, en ze bestaan echt wel, geschreven in woorden en dingen zeggend en verzinnend die alleen zij kunnen zeggen en verzinnen, elk met hun eigen symbolen en tekens en taal en leven.

Dichter zit bij Meisje en hij vraagt haar wat hij voor haar betekent en ze aarzelt en zwijgt en zegt, we zijn zielsgenoten en Dichter houdt het hoofd schuin en kijkt opzij, lichtjes naar boven, denkend en om zijn lippen speelt een glimlach. Hij vertelt haar dat wat zij voor hem is, in één woord samen te vatten is, dat Alles is. Dat het een universum is in zijn hoofd met eigen symbolen en tekens en beelden en woorden en een eigen taal. Dat hij als een god is die dat universum heeft geschapen daar in zijn eigen hoofd en die daar nu de controle over verloren is en het bekijkt, wat daar in zijn hoofd allemaal draait en keert, nu eens geamuseerd, dan weer geërgerd, dan weer nieuwsgierig. Een machteloze god in het diepst van zijn gedachten.

Het Meisje is stil en luistert en staat op en gaat wandelen, door de polder, alleen en stil en zacht huilend als de strelende regen die door de polder waait, en haar hart bloedt en haar ziel doet pijn, want ze wil niet Alles zijn en een universum en het alfa en omega, ze wil Meisje zijn en hij Dichter. Zij wil in zijn ziel wonen en hem in de hare laten wonen.

In de polder is het stil. De dijken zijn hoog en stevig. Ze klimt de dijk op en kijkt over de rivier en denkt aan de zee en ze wandelt tot bij het water en op het water en stapt stroomafwaarts, waar de zee is, ginds in het Noorden. Ze laat zich dragen door het water en de wind en haar voeten laten geen sporen op het water. De avond valt. Het donker vloeit de polder in over de dijken en langs de bomen en de weides.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten