"Waar ik me vreselijk aan kan ergeren," zegt Dichter, "is aan oude uitdrukkingen die alle relevantie verloren hebben, maar die de kinderen toch nog aangeleerd krijgen op school. Ik denk daar nu aan omdat het hevig regent en omdat ik weiger te zeggen dat het pijpenstelen regent. En dat niet alleen vanwege die stomme tussen-n zoals in het belachelijke pannenkoek. Maar vanwege het beeld. Wie kent nog de steel van een pijp??? Tsjonge. Its raining cats and dogs. Geweldig! Maar pijpenstelen? Neen."
"Wat moet het dan regenen?" vraagt Meisje stil. Knorpot en Boerken, die komen schuilen zijn, kijken vragend. De ene heeft zijn zwarte rothumeur meegebracht en de andere de geur van hooi.
"Kikkers. Plof plof plof. Dat is van die dikke vette regen, waarvan de druppels nog ver uit elkaar landen. Of nagels en vijzen. Dat is van die machinegeweer-regen. Takketakketakke. Of knikkers. Of kiezels. En van die dunne regen. Dan horen we te zeggen dat het regent als een zijden gordijn. Of als suikerspin. Of zoals fluisterende geliefden. En als het hevig regent tijdens een onweer dan regent het ruzie. Of dan regent het oorlog en geweld. Dan regent het als een machinegeer. Maar dat zei ik al. Het kan zelfs regenen als uitgekieperde emmers. Bijna zonder druppels."
Boerken drinkt koffie en zegt dat regen regen is. Altijd op het verkeerde moment, altijd te veel en altijd te weinig. Nooit hard genoeg, altijd te hard. Of de regen blust de droogte niet of de regen spoelt de verse planten van de akkers.
"Zoals vandaag, als het zo nog efkes gesmolten pralines blijft zeiken."
En Knorpot moet zowaar lachen en verslikt zich in de koffie en Meisje klopt hem op de rug.
"Het regent jeneverglaaskes", zegt Knorpot.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten