Knorpot schrijft traag en zorgzaam met een pen op gelijnd papier.
Als kind had ik een hekel aan de tuin.
Het beetje gazon in de tuinen was kort geschoren en was volgens de volwassenen, die van zeuren en zagen en verbieden een tweede natuur leken te hebben gemaakt, nog te nat of nog te kort, of nog te lang, of te droog of weet ik veel wat. Voetballen mocht, maar niet echt. Een sliding was zowat het ergste wat je met dat mooie gazon doen kon en de bal mocht ook niet buiten het gazon komen, want daar stonden groenten, of sierbloemen of andere van die breekbare dingen die bij de lichtste beroering door een bal knakten en knapten en kapot waren.
En naast het gazon waarop ik wilde voetballen, wat dus zelden mocht en nooit echt kon, gaapte de hel. Want daar, tussen de groenten en de bloemen, in de perken, tussen de aardappelen en de prei en de bonen, tierde het onkruid.Nu en dan werden ik en mijn broers tot slavernij gedwongen, want zo voelde dat, en moesten we onkruid trekken. Ik begreep de vrees van de volwassenen voor dat onkruid niet en ik heb nooit goed begrepen hoe je in godsnaam ooit de strijd kon winnen.
Als kind was ik een dromer. Nog trouwens. Ik tekende huizen. Ik kende maten nog grenzen. Ze waren oneindig groot en organisch kronkelend. Met witte muren binnen en buiten en met ruimtes die in elkaar liepen. En ik bedacht er 'wilde tuinen' bij die geen onderhoud vroegen. Ik zou nooit vrijwillig onkruid trekken.
Ik heb nog steeds een hekel aan onkruid wieden en ik zou best wel een woeste tuin willen hebben. Ik heb geen wilde tuin, echter, want de tuin die we bij dit huis erfden, was alles behalve wild en eigenlijk best mooi. En onkruid staat er zo slordig.
Dus heb ik vandaag, net nog eigenlijk, onkruid zitten wieden. En dat heb ik al veel zitten doen. Op mijn blote voeten. Op blote voeten werken is, denk ik, mijn heel eigen kleine en dwaze vorm van protest, nog steeds. Ik loop graag blootsvoets. Barrevoets, heette dat toen, in mijn jeugd. En blootsvoets lopen was als open jassen: je kon er 'het fleubit' van krijgen. Tenzij fleubit een synoniem is voor een milde vorm van gekheid, heb ik nooit het fleubit mogen krijgen en ik loop nog steeds graag met open jassen en op blote voeten.
Ik heb de oorlog tegen het immer oprukkende onkruid nooit gewonnen en zal die ook nooit winnen. Ik kijk naar het resultaat. Ik staar op een paar vierkante meter en ik bedenk dat ik zelfs geen veldslagen win. Ik heb de gave niet. En ik mis het geduld. Dat vooral.
Er was een tuin bij het huis en ik heb geen groene vingers en ik vind dat jammer, want tussen al dat vervelende onkruid staan bloemen en planten en struiken en bomen. Ik heb een vriendin die honderduit kan praten over haar tuin. Die alle bloemen en planten benoemen kan en weet wanneer ze bloeien en hoe lang en op welke wijze. Ik bedenk dat dat benoemen zo belangrijk is. Een andere vriendin van me kan over wijn praten en kan elke smaak en nuance ontdekken en een naam geven. Ik kan het niet. Niet bij bloemen en planten en niet bij de nuances in een wijn. Ik kan het niet benoemen en ik kan het dus ook niet koesteren.
Je kan slechts van dingen houden en ze koesteren als je ze benoemen kan. En je kan dus slechts koesteren waarover je praat en schrijft. Mensen die vergeten de warmte en de liefde en het koesteren zelf te benoemen, zullen het vergeten en verleren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten