Dichter komt binnen en hij toont Boerken zijn handpalmen die in het midden opengereten zijn in dieprode gebarsten blaren en hij spreidt de armen en zegt ongewoon speels voor een Droeve Dichter dat het weinig comfortabel hangen was en hij danst met de armen in een T doorheen de kamer naar de keuken en komt terug met kaas en wijn en brood en hij verdeelt het brood en prevelt iets en hij schenkt de wijn en prevelt iets en Boerken die niet van gisteren is, kijkt naar de kaas en vraagt wat Dichter die Priester Speelt daarbij prevelen gaat en Dichter haalt de schouders op en zegt dat in zijn kerk het aan de kerkgangers zelf is om iets bij de kaas te bedenken en hij snijdt dunne sneetjes brokkelende kaas met een schavend mes en zegt: "deze kaas is de beschaving, neemt en eet ervan."
En Knorpot grommelt iets over een flauwe woordspeling en Boerken vraagt aan Knorpot of die dan iets beters weet en Knorpot zegt dat hij aan dit soort spellekes niet wenst deel te nemen en Boerken druipt af en drinkt te snel van zijn wijn en Meisje zegt dat ze nog moesten klinken en elkaar in de ogen kijken en Boerken antwoordt haar dat hij niet in haar ogen kijken kan want dat hij niet kan zwemmen en al zeker niet in zee en de anderen schrikken stil want Boerken zegt het zonder enige ironie en poëtische dubbelzinnigheid.
Dichter kijkt even opzij en ziet een traan die op zilver lijkt en op ijs dat smelt over de wang van Meisje glijden en hij voelt de eenzaamheid van een Engel en ineens weet hij het zeker en hij gaat zitten schrijven. Over Engelen en de harde wereld en de mensen die de Engelen niet aankunnen.
Knorpot die weet wat Dichter nu schrijft en denkt komt bij hem staan en prevelt met basstem dat Dichter dat niet moet doen. "Ze is geen Engel", zegt hij, "en je doet haar onnoemelijk zeer door deze afstand te scheppen tussen jou en haar. Neem dat van me aan."
Maar Dichter is gevangen in zijn schrijven en schrijft zichzelf verder troosteloos.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten